Het maken van een leuk gedicht hoeft niet moeilijk te zijn. Met de onderstaande tips bent u al halverwege.
Rijmschema
Over het algemeen maken mensen het zichzelf veel te moeilijk, omdat ze het verkeerde rijmschema hanteren. Ze dichten op de zogenoemde aabb-manier (‘Sint zat te denken, wat hij Ida zou gaan schenken’). Bij deze methode moet er maar liefst in 50% van de gevallen een rijmwoord worden gezocht, want de helft van de zinnen moet immers rijmen op de vorige. Dan maakt u het uzelf nodeloos moeilijk. Het is veel handiger het volgende rijmschema aan te houden: abcb. Nu dient slechts de laatste regel te rijmen, wat maar liefst een reductie van rijmwoorden opzoeken oplevert van 50%! Gevorderden kunnen het rijmschema aaabcccb uitproberen, zoals in Vrijgezel van Boudewijn de Groot ;-)
Rijmuitgang
Denk goed na over de belangrijke tweede regel in het abcb-schema. Omdat u van tevoren al kunt zien aankomen dat u daar in de vierde regel op zult moeten gaan rijmen, is het verstandig in die tweede regel een makkelijke rijmuitgang te kiezen zoals: eren, even of ijn. Degene die na het lezen van deze trucs de tweede regel nog steeds laat eindigen op woorden als ‘herfst’, ‘stiekem’ of ‘vrijwilliger’, kiest er moedwillig voor het onheil over zichzelf af te roepen en moet als hij bij de vierde regel is aangeland, het zelf maar verder uitzoeken.
Sterk woord
Gebruik een sterk woord (‘school’) altijd later in het rijm dan een zwak woord (‘jool’). ‘Wat hebben we op onze school, altijd heel veel jool’ is aanmerkelijk zwakker dan ‘God, wat hebben we een jool, op onze leuke school’. Het bijgetrokken woord om alles een beetje te laten rijmen (in dit geval dus ‘jool’) moet zo snel mogelijk in het gedicht worden gebruikt, zodat met het sterke woord geëindigd kan worden.
- Bron: Steven Pont, ‘Spoedcursus Sinterklaasdichten’, de Volkskrant, december 2004.
- Rijmwoordenboek.